De kleine zilverreiger (Egretta garzetta) is een witte vogel uit de familie van de reigers. Het is in Nederland en Vlaanderen een broedvogel in klein, maar toenemend aantal.
De kleine zilverreiger zit qua formaat in tussen de kwak en de ralreiger. De vogel heeft zwarte poten met gele tenen en een lange witte kuif (in de zomer). De kleine zilverreiger is 55-65 cm lang en heeft een spanwijdte van 88 tot 106 cm. Hij lijkt erg op de grote zilverreiger, maar die is gemiddeld 30 cm langer (90 cm, spanwijdte 150 cm, zo groot als een blauwe reiger), heeft zwarte tenen en in de zomer is de snavel van de grote zilverreiger geel.
Het is een vogel van draslanden zoals lagunes, meren, plassen en rivieren. De vogel broedt in dicht moerasbos, vaak in gezelschap van andere reigers en andere watervogels.. Het nest bestaat uit takken, bladeren en veren en wordt voornamelijk gemaakt in bomen en flinke struiken. Soms wordt op de grond of in het riet genesteld. Het mannetje verzamelt het materiaal waarmee het vrouwtje het nest maakt. Ze legt drie of vier lichtblauw-groene eieren. De eieren worden zowel door het mannetje als het vrouwtje uitgebroed. Na een broedperiode van 20 tot 26 dagen komen de eieren uit. Na 20 tot 25 dagen zitten de jongen volledig in de veren en kunnen ze het nest verlaten. Na anderhalve maand kunnen de jonge vogels zelfstandig leven. Het voedsel wordt in ondiep water druk heen en weer wadend gezocht, en bestaat uit visjes, insecten, weekdieren en kikkers. Aan de kust worden veel garnalen en kreeftjes gegeten.
In milde winters blijven vele kleine zilverreigers in soms in Nederland of trekken naar Zuid-Europa. In strenge winters gaan ze in groten getale verder, van Noord-Afrika tot Senegal, Kameroen en Kenia. De kleine zilverreiger trekt overdag, vaak in kleine groepen. In Nederland keren ze in maart of april terug.