De oostelijke koeskoes (Pseudocheirus peregrinus) is een zoogdier uit de familie van de kleine koeskoezen (Pseudocheiridae). De wetenschappelijke naam van de soort werd voor het eerst geldig gepubliceerd door Pieter Boddaert in 1785.
Na
NachtelijkPl
Plantenetende dierenEen herbivoor, fytofaag of planteneter is een organisme dat zich uitsluitend met plantaardig voedsel voedt. Dit in tegenstelling tot carnivoren, di...
Fo
FolivoorEen folivoor is een dier dat zich vrijwel uitsluitend met bladeren voedt. Folivoren zijn specialisten binnen de groep herbivoren. Folivore dieren v...
Bo
BoombewonendeTe
TerrestrischeLe
LevendbarendViviparie of vivipariteit betekent letterlijk levendbarendheid: het verschijnsel dat de juvenielen van een levend wezen direct uit het moederorgani...
Een territorium of revier is bij dieren een tegen soortgenoten verdedigd leefgebied, hetzij door een individu, hetzij door een sociale groep. Het i...
Vr
VreemdeMo
Monogame dierenMonogamie is het aangaan van een relatie met één partner.Wanneer iemand meerdere malen achtereenvolgens één partner tegelijkertijd heeft, wordt...
So
Solitaire dierenC
begint metDe bovenkant van het lichaam is meestal grijsbruin, de flanken zijn roodachtig, de onderkant is wit. De West-Australische dieren hebben een donkerdere rug en de gele flanken ontbreken en bij de ondersoort pulcher uit de regenwouden van het noorden is de bovenkant volledig oranje van kleur. De grijpstaart is grotendeels grijsachtig, maar de punt is wit. De kop-romplengte bedraagt 320 tot 380 mm, de staartlengte 300 tot 380 mm en het gewicht 660 tot 900 g.
Deze soort komt voor in Australië. Het belangrijkste deel van de verspreiding is langs de oostkust van de punt van het Kaap York-schiereiland tot het zuidoosten van Zuid-Australië, maar er zijn geïsoleerde populaties op Tasmanië en op Kangaroo-eiland, Kingeiland en Flinderseiland.
Deze soort is 's nachts actief, leeft in bomen en is sociaal (hij vormt familiegroepen). De oostelijke koeskoes eet bladeren, bloemen en fruit. In het noorden gebruikt hij voornamelijk boomholtes voor beschutting; in het zuiden bouwt het dier vaak een rond nest van boombast, twijgen en bladeren.
De paartijd is van april tot november. Er worden twee jongen geboren (behalve bij de West-Australische populatie, waar de vrouwtjes meestal maar één jong krijgen). Deze soort komt voor in allerlei soorten bos.