De boomvalk (Falco subbuteo) is een roofvogel uit de familie van de valkachtigen (Falconidae) die voornamelijk jaagt op kleine zangvogels en grote insecten. De wetenschappelijke naam van de soort werd in 1758 gepubliceerd door Carl Linnaeus. Het is in Europa een broedvogel die 's winters naar Afrika trekt.
De vogel is 29 tot 35 cm lang en heeft een spanwijdte van 70 tot 84 cm. Volwassen vogels zijn van boven leikleurig met een witte keel. Van dichtbij kunnen de kastanjebruine broek en onderstaart worden waargenomen. Mannetje en vrouwtje zien er gelijk uit, juvenielen zijn over het algemeen veel bruiner van kleur.Het is een elegante roofvogel, die er met zijn lange, puntige vleugels uitziet als een grote gierzwaluw.
Boomvalken nestelen in de verlaten en vaak in datzelfde jaar gemaakte nesten van kraaien en andere vogels en leggen twee tot vier eieren.
In het verleden kwam de boomvalk in Nederland vooral voor in de bossen op de zandgronden. Deze valk gaat daar sinds de jaren 1980 in aantal achteruit. In het half open (agrarisch) landschap wordt de soort echter steeds meer gezien. Ook op de waddeneilanden doet de soort het relatief goed. Het totaal aantal broedparen werd rond 2000 geschat op 750 tot 1000 paar. Het netto resultaat van deze achteruitgang en vooruitgang is een halvering van het aantal broedparen sinds 1990. Het aantal broedparen in Vlaanderen wordt geschat op 500 en daarmee is het een vrij schaarse tot mogelijk vrij talrijke broedvogel.
De boomvalk jaagt op grote insecten zoals libellen die overgebracht worden van klauwen naar bek en in de vlucht worden opgegeten. Ook kleine vogels worden in de vlucht gevangen. Zijn snelheid en vliegkunsten stellen hem in staat om zelfs zwaluwen te grijpen. Huiszwaluw en boerenzwaluw hebben dan ook een specifieke boomvalk-alarmroep.