Bergleeuw, Zilverleeuw
De poema, bergleeuw of zilverleeuw (Puma concolor) is een katachtig dier dat in geheel Midden- en Zuid-Amerika en in het westen van Noord-Amerika voorkomt. Lang heeft men gedacht dat de poema schadelijk was voor de wildstand en uiteraard voor vee. Het laatste is wellicht juist, maar het eerste niet. De poema zorgt juist voor een gezonde opbouw van de populatie van zijn prooidieren.
De poema is in grote delen van Amerika uitgeroeid, een lot dat hij deelt met vele andere katachtigen. De poema leeft solitair en is territoriumgebonden. Hij is echter niet agressief en gaat indringers het liefst uit de weg.
Lengte: kop-romp 95-150 cm, staart 53-85 cm, hoogte 60-76 cm. Gewicht: 27-120 kg. Deze afmetingen gelden voor poema's in het algemeen, maar de poema's in de tropen zijn kleiner dan hun soortgenoten uit koudere streken.
De poema is stevig gebouwd met sterke poten en een lange, dikke staart die evenwicht geeft bij het achtervolgen van prooidieren. De kleur van de vacht is van zilvergrijs tot roodbruin, met een wit gezicht en onderzijde. De meeste poema's in tropische streken hebben overigens een roodbruine vacht. De achterpoten van poema's zijn langer dan de voorpoten. Dit stelt de poema in staat erg grote sprongen te maken. Uit stand kan de poema 2,5 meter hoog en bijna 6 meter ver springen. Er zijn sprongen waargenomen van bijna 5 meter hoog en 12 meter ver. De brede poten zorgen voor voldoende grip op oneffen terrein, zoals berggebieden. Net als bij katten hebben de voorpoten vijf tenen en de achterpoten vier. De oren van een poema zijn relatief klein.
Deze katachtige weet in vrijwel alle natuurlijke leefomgevingen te overleven en de poema wordt van zeeniveau tot in het hooggebergte gevonden. Door concurrentie met de jaguar is de poema minder algemeen in laaglandregenwouden en moerassen. In gebieden waar de jaguar minder voorkomt, zoals bergbossen en graslanden, is de poema het voornaamste roofdier.
De poema jaagt vooral in ochtend- en avondschemering. Soms trekt deze katachtige er ook overdag op uit, maar meestal ligt het dier dan te slapen in een boom of tussen het hoge gras. Poema’s kunnen goed horen en ruiken. Wanneer een prooidier is gevonden, wordt dit van dichtbij besprongen en met een krachtige beet vlak achter de kop gedood. Vervolgens wordt de prooi vaak versleept naar een rustige plek, zodat de poema tijdens het eten zo min mogelijk gestoord kan worden door bijvoorbeeld aaseters als de coyote. Als een grote prooi is gevangen, verbergt de poema die vaak onder bladeren en zand. Het roofdier blijft een paar dagen in de buurt en eet iedere dag een beetje uit deze tijdelijke voorraadkast. Poema's leven over het algemeen solitair in hun eigen territorium. De grens van dit territorium wordt aangegeven met krabsporen op bomen, urine en ontlasting. Mannelijke dieren hebben een groter territorium dan vrouwelijke poema's en meestal overlappen de territoria elkaar enigszins. Poema’s zijn tamelijk verdraagzaam tegenover soortgenoten. Een poema die op weg naar zijn eigen territorium het terrein van een 'buurman' betreedt, zal daar niet worden aangevallen.
De poema voedt zich met allerlei prooien, van insecten tot grote hoefdieren. Herten hebben meestal hun voorkeur, maar ook kleinere dieren als katoenstaartkonijnen, knaagdieren zoals agoeti's, stekelvarkens en ratten alsook apen worden regelmatig gevangen. Verder vormen opossums, tapirs, pekari's, miereneters, gordeldieren, vleermuizen, hoendervogels, kleine krokodillen, kikkers, vissen, sprinkhanen en slakken de prooi van de poema. Zelfs andere roofdieren zoals coyotes en wasberen worden gedood en ook als aas gegeten.
De dracht bij poema’s bedraagt 82-96 dagen. Per keer worden één tot zes jongen geboren, waarbij drie het gemiddelde is. Een hol tussen rotsen of dicht struikgewas dient als kraamkamer. De jonge poema's wegen bij de geboorte 220-250 gram en ze hebben in tegenstelling tot volwassen exemplaren zwarte vlekjes op hun vacht. Na verloop van tijd verdwijnen deze vlekken. Gedurende drie maanden worden de jongen gezoogd. Wanneer de jonge poema’s ongeveer twee jaar oud zijn, worden ze geslachtsrijp en verlaten ze hun moeder. Vaak blijven de jongen vervolgens nog enkele maanden samen.