Los
De Euraziatische lynx of los (Lynx lynx) is een katachtig roofdier ter grootte van een herdershond. De wetenschappelijke naam van de soort werd als Felis lynx in 1758 gepubliceerd door Carl Linnaeus in Systema naturae. De Euraziatische lynx komt met name voor in de boreale zone van Noord-Europa en de Russische Federatie, met geïsoleerde populaties in Centraal-Europa. In verschillende landen in Centraal-Europa zijn herintroductieprogramma's opgezet om de situatie van de Euraziatische lynx te stabiliseren of om de soort verder te laten verspreiden. De Euraziatische lynx is verwant aan de op het Iberisch Schiereiland levende pardellynx (Lynx pardinus).
De lynx heeft karakteristieke bakkebaarden, gepluimde oren en een kort staartje. Hij staat hoog op de poten. De vacht van de lynx is in de zomer geelbruin. 's Winters is de vacht bleker en dikker. Verspreid over zijn lichaam liggen enkele kleine, bleke vlekken. Vooral de ledematen zijn duidelijk gevlekt. De staart is kort met een zwart puntje.
Lynxen zijn goed tegen kou bestand, dankzij de dichte vacht en de haarkussens aan hun voeten. De gepluimde oorschelpen zijn uiterst nuttig voor het opvangen van zelfs de zwakste geluiden.
De kop-romplengte ligt bij een volwassen lynx tussen de 80 en 130 cm, de schofthoogte tussen de 60 en de 75 cm, gemiddeld 65 cm. Het staartje wordt 11 tot 25 centimeter lang. Lynxen wegen 18 tot 25, soms tot 38 kg.
De volgende ondersoorten zijn beschreven, maar moeten verder onderzocht worden om hun status als ondersoort te bevestigen:
navië, Wit-Rusland, Europees Rusland en de Oeral, oostwaarts tot de Jenisej
De volgende ondersoorten zijn beschreven, maar moeten verder onderzocht worden om hun status als ondersoort te bevestigen:
De lynx kwam voorheen voor in grote delen van Europa, van Centraal-Frankrijk en de Pyreneeën tot de Balkan. Het dier is echter in Europa in veel streken uitgeroeid omdat hij schade zou aanrichten aan de wildstand en het vee.
Daar waar hij nog aangetroffen wordt, is het een beschermd dier. Op sommige plaatsen neemt zijn aantal zelfs weer toe, zoals nu in delen van Europa. Vanaf 1970 werd de soort geherintroduceerd in de Alpen van Frankrijk en Zwitserland (1971), de Jura, de Vogezen en de Harz (2000). In Oost-Europa zijn ze nooit uitgeroeid geweest. In 1960 was de soort verdwenen uit West-Europa, maar nu zijn ze in de meeste landen weer aanwezig. In 2012 dook de lynx na meer dan een eeuw weer op in Hongarije, waarschijnlijk vanuit Slowakije.
In Duitsland zijn er populaties in:
De lynx kwam in ieder geval nog tot diep in de middeleeuwen in Nederland voor. Uit de administratie van de toenmalige 'edele' slagers, die hun vlees van de edele jachthouding afnamen, blijkt dat de aanlevering van lynxen met enige regelmaat plaatsvond. Ook is er een schedel met onderkaak gevonden bij een Romeinse nederzetting bij Valkenburg. In de netten van Nederlandse Noordzeevissers worden nog geregeld schedelfragmenten en beenderen van de lynx uit de ijstijd aangetroffen.
Deskundigen gaan ervan uit dat er nooit sprake is geweest van de afschot van de laatste Nederlandse lynx, maar dat de lynx samen met de wolf rond 1890 in Nederland uitstierf. Maar ook dat is niet zeker, aangezien lynxen treklustige, solitaire dieren zijn, in tegenstelling tot de wolf, die vaak vaste jachttrajecten hanteert. Volgens de officiële lezing is de lynx in Nederland echter uitgestorven.
In 1991 is een rapport verschenen over de herintroductie van lynxen in Nederland waarin de conclusie wordt getrokken dat de Veluwe 10 tot 25 lynxen zou kunnen voeden. Dat is echter een te kleine populatie om op lange duur zelfstandig te kunnen voortbestaan. Inmiddels is de ecologische hoofdstructuur van Nederland volop in ontwikkeling en sluit de Veluwe vrijwel aan op de Utrechtse Heuvelrug en Duitsland, waardoor een populatie in verbinding kan komen te staan met andere Europese populaties. Hierdoor zou het inteeltrisico verminderen en kan de aanwezigheid van de lynx in Nederland realiteit worden.
Het dier leeft territoriaal. De mannetjes hebben aparte territoria die overlappen met die van de eveneens solitair levende wijfjes. Als hol wordt meestal een rotshol gebruikt, maar ook een dassenburcht of dicht struikgewas wordt gebruikt. De omvang van een territorium is ongeveer 100 tot 1.000 km². Hij heeft een voorkeur voor volwassen, dichtbegroeide naaldwouden en gemengde bossen, met veel bomen en een dichte ondergroei. Ook komt hij voor in steile rotsgebergten tot 1.000 meter hoogte. Een enkele keer wordt hij tot op 2.000 meter hoogte aangetroffen.
Lynxen jagen voornamelijk in de schemering, al is dit afhankelijk van het moment van de dag waarop hun voornaamste prooidieren actief zijn. Het zijn geen opportunisten; ze jagen voornamelijk op hazen (Lepus), reeën (Capreolus capreolus) en gemzen (Rupicapra rupicapra). Ook knaagdieren, kleine hoefdieren en hoendervogels als patrijzen (Perdix perdix) en korhoenders (Lyrurus tetrix) worden gegrepen. Een enkele keer worden ook grotere hertensoorten gedood. De meeste dieren, waaronder hazen, worden vanuit struiken beslopen. Een groter prooidier als een ree wordt vaak vanuit een boom geslagen, waarna het dier in de keel wordt gegrepen. De lynx eet gemiddeld één kilogram per dag. In Beieren bleek uit onderzoek dat de ree driekwart van het menu uitmaakt. Omdat een ree te groot is om in één keer op te eten, kan een lynx soms zes dagen achter elkaar terugkomen naar een prooidier om hier nog van te eten. Deze kennis wordt gebruikt voor de "monitoring" van lynxen. Jagers vinden soms wel prooien van lynxen, waarna camera's geïnstalleerd kunnen worden met bewegingsmelders waarmee de lynxen gefotografeerd kunnen worden.
Een lynx is voortdurend bezig met de evaluatie van zijn territorium op basis van prooidieractiviteit. Bekend is dat lynxen wildwissels voortdurend op recente betreding inspecteren. Het is overigens niet waar dat lynxen enkel zieke en zwakkere dieren aanvallen. Ze vallen met name onoplettende dieren aan. Slechts een klein gedeelte van de aanvallen is succesvol (één op de zes), waardoor aangevallen dieren snel oplettend gaan worden en de lynx zich moet verplaatsen naar een ander gedeelte van zijn territorium, waar de prooien eenvoudiger te vangen zijn.
De paartijd loopt van januari tot maart, waarna na een draagtijd van ongeveer 74 dagen de jongen in mei of juni worden geboren. De lynx krijgt per worp tussen de één en de vijf, meestal twee à drie jongen. De oogjes gaan na 16 à 17 dagen open. De zoogtijd duurt twee tot vijf maanden. Ze verlaten het nest voor het eerst na 4 maanden. Ze blijven ongeveer 12 maanden bij de moeder. Het mannetje helpt de eerste twee maanden mee met de zorg, door voedsel voor de moeder te brengen.
Een mannetje is na ongeveer 30 maanden geslachtsrijp, een vrouwtje na 22 maanden. Een lynx wordt maximaal 20 jaar oud, gemiddeld 15 jaar in het wild en 17 jaar in gevangenschap.